Longworm bij de hond

De longworm bij de hond wordt ook wel Franse hartworm genoemd. Maar het is eigenlijk helemaal geen hartworm maar dus een longworm. De longworm is voor het eerst vastgesteld in Frankrijk, maar wordt in steeds meer landen gevonden, zoals Engeland, Duitsland, Denemarken, Zwitserland en sinds kort ook steeds vaker in Nederland (1,2). En in Nederland lijkt het met name in de regio Den Haag, Almere en de Veluwe voor te komen.
Let op: De Franse hartworm is dus wat anders dan de hartworm die dieren in de zuidelijke landen op kunnen lopen (Dirofilaria immitis).

Levenscyclus van de longworm

De officiële naam van de longworm is Angiostrongylus vasorum. Het is een worm die bij zowel de hond als de vos voorkomt en die een indirecte levenscyclus heeft. Dit wil zeggen dat het niet alleen de hond nodig heeft om volwassen te worden, maar ook een tussengastheer.
De volwassen mannelijke en vrouwelijke wormen zitten in de rechterkant van het hart en de grote longslagader. Daar paren de wormen en leggen ze eitjes. Uit deze eitjes komen snel kleine larfjes, zogenaamde L1 larfjes. Deze L1 larfjes gaan door de wand van het bloedvat en worden via het longweefsel opgehoest en dan weer doorgeslikt. En zo komen ze via de ontlasting naar buiten. Uit de ontlasting worden ze opgenomen door slakken en bruine kikkers, de tussengastheren. Hier ontwikkelen de larfjes zich tot L3 larfjes, die besmettelijk zijn voor de eindgastheren, en dat zijn dan weer de hond en de vos.
Het is nog niet helemaal duidelijk hoe de hond of de vos dan weer besmet raken met de larfjes. In ieder geval kan het door het eten van besmette slakken of kikkers, maar misschien kan het ook door het in aanraking komen met slijmsporen van een slak of ontlasting van een slak of door het eten van ontlasting van een besmette hond. Er is nog meer onderzoek nodig om dit te bevestigen (1).
Als een hond larfjes binnengekregen heeft, gaan deze vanuit de darmwand, via de bloedvaten weer naar het hart en de longen waar ze verder volwassen worden en het verhaal weer van voren af aan begint.

Verschijnselen van een infectie

Infectie komt wat vaker voor bij jonge honden, maar kan ook bij oudere honden voorkomen. De klachten gaan vaak uit van de longen. Er is meestal sprake van hoesten. Maar het komt ook voor dat dieren geïnfecteerd zijn en geen hoestklachten hebben (3). Naast hoesten wordt vaak gezien dat dieren meer moeite moeten doen om te ademen (een pompende ademhaling hebben) en een snelle ademhaling hebben. Daarnaast worden regelmatig bloedingstoornissen gezien, zoals puntbloedingen, een bloedneus en bloeduitstortingen (3). Verder komen de volgende verschijnselen voor: sloomheid, verminderd uithoudingsvermogen, neurologische verschijnselen, zwakte, kreupelheid

Diagnose

Een verdenking ontstaat op basis van de klachten van de hond. Vooral een jonge hond met hoestklachten kan verdacht worden, zeker als het hoesten niet binnen een week overgaat (er kan natuurlijk ook sprake zijn van een kennelhoestinfectie, iets wat heel veel voorkomt).
Als eerste wordt er lichamelijk onderzoek gedaan. Er wordt goed naar de ademhaling gekeken en naar het hart geluisterd. Verder kunnen er soms puntbloedingen in de slijmvliezen gevonden worden.
Daarnaast kan er een röntgenfoto gemaakt worden. Hierop kunnen een aantal afwijkingen gezien worden die wijzen op een infectie met de longworm, maar een röntgenfoto is niet bewijzend.
Bovendien kan er bloedonderzoek gedaan worden, waarbij ook weer een aantal afwijkingen gevonden kunnen worden, zoals een hoog calcium. Maar ook deze afwijkingen zijn niet bewijzend.
Verder kan er ontlasting onderzoek uitgevoerd worden. Hiervoor moet verse ontlasting langs gebracht worden, dit wordt dan ingezet in een zogenaamde Baermann test. Er wordt dan gekeken of er larfjes in de ontlasting zitten. Als er larfjes in zitten is de diagnose gesteld. Helaas wordt maar in 50% van de gevallen op deze manier de diagnose gesteld. Dat komt aan de ene kant omdat een hond al klachten kan hebben voordat de wormen eitjes gaan leggen en er dus nog geen larfjes zijn. En aan de andere hand is het zo dat er niet elke dag evenveel larfjes uitgescheiden worden. Daarom is het belangrijk om van 3 dagen ontlasting te verzamelen en dit langs te brengen. De ontlasting moet zo snel mogelijk van de grond geraapt worden en kan in de koelkast bewaard worden.
Als er bij de Baermann geen larfjes gevonden worden, maar alle andere onderzoeken wel wijzen op de longworm kan er toch voor gekozen worden om te gaan behandelen.

Behandeling

Er zijn 2 behandelingen voor de longworm geregistreerd. Volgens interne communicatie met de Faculteit der Diergeneeskunde in Utrecht zijn er aanwijzingen dat één van de 2 behandelingen onvoldoende effect heeft.
Daarom adviseren wij om te behandelen met Advocate®. Advocate bevat moxidectine en wordt toegediend als een druppel in de nek. De druppel werkt 4 weken. Het is verstandig om bij verdenking de behandeling na 4 weken te herhalen om te zorgen dat echt alle wormen gedood worden. Het is ook verstandig om na de behandeling nogmaals de ontlasting te laten controleren om te kijken of de besmetting echt helemaal weg is.
Als er sprake is van ernstige klachten kan het zijn dat behandeling van de worm alleen onvoldoende is en dat er nog ondersteunende behandelingen gegeven moeten worden.

Preventie

Er is nog weinig bekend over juiste preventie mogelijkheden (1). Het lijkt wel verstandig om regelmatig te ontwormen met Advocate of Milbemax® (bevat milbemycine, het andere geregistreerde ontwormingsmiddel). Uit een onderzoek blijkt dan dieren die 4x per jaar met milbemax ontwormt worden 50% minder kans hebben om besmet te worden met de longworm. Dus als advies op dit moment kunnen we geven om honden in ieder geval 4x per jaar te gaan ontwormen, waarbij er voor milbemax of advocate gekozen kan worden. In het slakkenseizoen gaat de voorkeur uit naar advocate omdat dit 4 weken werd, in tegenstelling tot milbemax dat een dag werkt.

Prognose

Bij geringe klachten, zoals bij een jonge hoestende hond, zijn de vooruitzichten goed. Als er sprake is van ernstige klachten, zoals stollingstoornissen, wordt de prognose slechter en kunnen dieren er, ondanks een behandeling, ook aan overlijden. Ook is het bekend dat pups vrij acuut hartfalen kunnen krijgen door de infectie en ook deze dieren kunnen er aan overlijden (1,2).

  1. Angiostrongylus vasorum infection in dogs: continuing spread and developments in diagnosis and treatment. E. Morgan and S. Shaw, Journal of Small Animal Practice (2010) 51, 616–621
  2. Angiostrongylus vasorum in tussengastheer en de vos in Nederland. Onderzoekstage, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, Judith Sabbé, Begeleider: Drs. Rolf Nijsse, Utrecht, Oktober 2009 – Januari 2010
  3. Geographical, clinical, clinicopathological and radiographic features of canine angiostrongylosis in Irish dogs: a retrospective study. Barbara Gallagher, Sheila F Brennan, Micaela Zarelli and Carmel T Mooney, Irish Veterinary Journal 2012, 65:5

Reacties zijn gesloten.